RASBESCHRIJVING.
De Polski Owczarek Nizinny:
Een oud ras; in de geschiedenis werd in het jaar 1514 voor het eerst iets over dit ras geschreven. Toen viel dit zeer kittige hondje al op door zijn kwaliteiten als schapenhoeder. Zijn onverschrokkenheid kwam daarbij goed van pas.
Die eigenschappen zijn tot op de dag van vandaag nog kenmerkend voor dit ras. De Nizinny weet zich zeer goed aan te passen aan allerlei omstandigheden. Hij is zeer intelligent niet sentimenteel en uiterst trouw. Hij vindt het heerlijk om met zijn baas te werken en kan meesterlijk de clown uithangen. Zijn vacht vraagt natuurlijk wel enig onderhoud, een goede borstelbeurt per week is normaal gesproken voldoende.
Als huishond is de Nizinny uitermate geschikt. Een buitenstaander zal hij op afstand houden; als herder voelt hij zich het prettigst wanneer hij bij zijn eigen mensen kan zijn.
Ingeschreven onder nr. 251a bij de Federation Cynologique Internationale (F.C.I.) is dit ras sedert 1963 erkend.
De Franse naam waaronder de PON staat ingeschreven luidt: “ Berger Polonais de valle”. De Letterlijke Nederlandse vertaling hiervan is “Poolse herdershond van het dal”. De Franse naam in de standaard is onjuist omdat de PON niet in het dal voorkomt als tegenhanger van de Owczarek Podhalanski of Tatra, de berghond, doch gehouden wordt op de laagvlakte in het westen van Polen met als middelpunt de stad Bydgoszcz. De juiste Franse tekst van de standaard hoort te luiden; “Berger Polonais de plaine”. Op de laagvlakte dus werd dit charmante herdershondje gebruikt om de kuddes bij elkaar te houden. Het is een zeer kittig en voortvarend hondje. In vroeger tijden werd een betrekkelijk klein en ruig behaard hondje door de herders gebruikt om hen te helpen bij het hoeden van de kudde. De honden werden, zoals vrijwel alle herdershonden uit die dagen, uitsluitend gefokt op hun hoederskwaliteiten en niet op schoonheid. De eigenschappen van hoeden en onverschrokkenheid liggen dan ook sterk verankerd in het ras. Het ras heeft met zijn volk zeer sterk geleden onder de oorlogen en in de tweede wereldoorlog zijn vrijwel alle Nizinny’s evenals de kuddes verdwenen. Na de tweede wereldoorlog hebben zich enkele liefhebbers zich het lot van het ras aangetrokken en zijn bij boeren op zoek gegaan om enkele nog zuiver bewaard gebleven exemplaren te bemachtigen om vervolgens met deze dieren het ras weer te gaan opbouwen. Het is o.a. de dierenarts Danute Hryniewicz van de kennel van Kordegrardy geweest, die zeer veel tot de wederopbouw van het ras heeft bijgedragen. Zo is het de door haar gefokte reu Smok z Kordegardy geweest die zijn stempel op het ras heeft gedrukt. Hij was een hond van uitzonderlijke kwaliteiten, zowel wat uiterlijk als wat karakter betreft. Er zullen maar weinig Nizinny’s zijn die niet ergens deze Smok in hun stamboom hebben. Langzaam begon men de Nizinny te “ontdekken” als ras en de eerste hond na de oorlog verscheen in 1953 op een tentoonstelling. Vanaf dat moment is het ras geleidelijk aan weer gaan groeien. De uniformiteit liet echter nog veel te wensen over. Het verschil in grootte bijvoorbeeld, was zeer storend. Er waren Nizinny’s die op een Maltezer Leeuwtje leken en andere die sterk aan een Old English Sheepdog deden denken. Men heeft daarom eerst geprobeerd drie grote slagen in te voeren. Dit bleek het ras echter slechts te schaden. De enige echte grootte was de z.g. “middenslag”. In 1959 dus werd het ras erkend en in 1971 werden nog enkele veranderingen in de rasstandaard aangebracht. Deze standaard geldt nu nog steeds als fokbasis voor de PON. In hetzelfde jaar 1971 was het voor de eerste maal dat er in Nederland voor de Winnertentoonstelling in Amsterdam twee PON’s werden ingeschreven. In 1972 werden de eerste Nizinny’s in Nederland geïmporteerd. Dit resulteerde eind 1973 in het eerste Nederlandse nest. Heel langzaam begon de PON in Nederland enige belangstelling te krijgen. Ook op tentoonstellingen begon het zelfbewuste hondje de aandacht te trekken.
Geschiedenis:
In Polen waren vroeger zeer grote kuddes schapen. Deze moesten verdedigd worden tegen dier en mens, daar ze zeer kostbaar waren. Voor de verdediging werden de grote, meestal witte, honden gebruikt. De middelgrote honden, die veel vlugger en meer wendbaar waren dan de grote, zwaardere honden, moesten het vee bij elkaar houden en verdwaalde dieren opzoeken en terugbrengen. Tot deze groep behoren o.a. de Russische Herdershond, de Puli, Poolse Herdershond van de laagvlakte, de Pyrenese Herdershond enz. De mogelijkheid bestaat, dat al deze honden afstammen van de Tibetaanse Terriërs, die met de nomadenstammen uit Azië en het nabije Oosten mee naar Europa zijn gekomen.
De eerste enigszins betrouwbare gegevens uit Polen komen uit de veertiende eeuw, toen er al gefokt werd met honden, die de hoedereigenschap in ruime mate bezaten. Deze honden moesten hun werk goed doen. Dat de schaapherders ook goed honden konden fokken blijkt uit het verhaal van een Poolse graanboer, Kazimiery Grobski uit Gdansk in 1514 die naar Schotland ging, om graan te ruilen tegen schapen. Hij koos uit een kudde twintig schapen, die hij door zijn honden liet bewaken. De eigenaar van de schapen was hiervan zo onder de indruk, dat hij aanbood enkele schapen te ruilen tegen honden. Zo kwamen er twee teven en één reu in Schotland, waar zij volgens de overlevering een bijdrage geleverd zouden hebben tot het ontstaan van de Bearded Collie. In Polen werden de eerste gegevens in de literatuur over de ruigharige herdershond gevonden in het werk van de bioloog: pater Jan Krzystof Kluka, dat in 1779 werd uitgegeven. In dit boek schrijft hij o.a. dat er bij een kudde behalve de herder zelf, ook honden nodig zijn, daar "mensen niet snel genoeg zijn en het instinct missen, dat nodig is om een kudde bij elkaar te houden". In 1789 verscheen eveneens van Kluka, een boek over dierkunde waarin voor het eerst de nadruk werd gelegd op het feit, dat voor het fokken van honden ook het uiterlijk van belang is. Reeds toen zag men de noodzaak in van raszuiverheid, ten einde de gewenste eigenschappen vast te kunnen houden. Aangezien er echter in de loop der jaren steeds minder schapen en dus ook minder herders waren, liep het aantal schepershonden eveneens terug. Het was mevr. J. Czetewertynska-Grocholska, die toch enkele goede exemplaren op wist te sporen. Zij kocht er enkele en het is met deze honden, dat zij haar fokkerij op kon zetten. In 1924 organiseerde zij een tentoonstelling, waar ze haar honden kon tonen.
Na-oorlogse fok:
Na de oorlog bleek, dat de schade die aan de Nizinny toegebracht was, nauwelijks te herstellen zou zijn. Het zijn vooral de leden van de afdeling Bydgoszcz van de Poolse Kynologiche Organisatie, die de grootste bijdrage hebben geleverd tot de wedergeboorte van de Nizinny.
Aangezien alle documentatie over de Nizinny vernietigd was, moest men letterlijk van de grond af aan gaan opbouwen. Er moesten honden gevonden worden, die wat karakter en uiterlijk betrof, de oorspronkelijke Nizinny het dichtst benaderden. Gelukkig waren er zeer goede kenners van het ras, die deze moeilijke taak op zich genomen hadden, zodat er inderdaad zeer goede exemplaren uitgekozen werden. Het is vooral mevr. Maria Dubrowinowa geweest, die de eer toekomt, door strenge selectie en juiste beschrijving van het ras, de grondslag gelegd te hebben voor de tegenwoordige Nizinny.
In 1946 is mevr. Elzbieta Kusionowic te Bydgoszcz begonnen met het fokken van de Nizinny. Ze was in het bezit van een reu: Bies, geboren 03-09-1945 en een teefje: Bystra, geboren 01-03-1946. Haar kennel was gevestigd in Babia Wies. Haar kennelnaam was dan ook: Babiej Wsi.
Het is echter mevr. Danuta Hryniewicz, dierenarts te Leba, die de stamvader van de tegenwoordige Nizinny gefokt heeft. Deze hond: Smok z Kordegardy, is nu nog op vrijwel alle stambomen te vinden. Hij was zowel wat karakter als uiterlijk betreft, het voorbeeld van de ideale Nizinny zoals de kenners deze voorogen hadden. Het is dan ook deze hond, die model heeft gestaan bij het opstellen van de rasstandaard. Een bijzondere gelukkige omstandigheid was bovendien, dat hij al zijn kwaliteiten doorgaf aan zijn nakomelingen.
De eerste honden die in het Poolse Hondenstamboek ingeschreven werden, waren: "Bies" de reu en "Bystra" de teef, eigendom van mw. E. Kusionowicz. Zij hadden nog geen kennelnaam.
"Kurta" de reu en "Laska" de teef van mw. D. Hryniewicz met de kennelnaam z Kordegardy.
Uit Kurta en Laska werd op 22-12-1949 de beroemde Smok z Kordegardy geboren.
Karakter:
Door de tijden heen heeft de Nizinny gelukkig zijn oorspronkelijke karakter behouden. De grootte maakt hem tot de ideale huishond. Hij past zich heel gemakkelijk aan allerlei omstandigheden aan.
Als hij maar bij zijn eigen mensen (kudde) mag blijven vindt hij alles verder best. Hij is zeer intelligent, vergeet niet veel en kan meesterlijk de clown uithangen. Van aard is hij zelfbewust, totaal niet sentimenteel, maar wel uiterst trouw. Hij vindt het heerlijk om samen met de baas te werken, waaruit deze werken ook moge bestaan.
Ook met andere huisdieren kunnen zij goed opschieten. Ondanks het feit, dat zij betrekkelijk klein zijn, zijn het felle wakers en ongewenste gasten worden dan ook op niet mis te verstane wijze de deur gewezen. Door zijn vrolijke en opgewekte aard is hij zeer innemend.